Tibet (Tibetaans: བོད་, Bod; Chinees: 西藏, pinyin: Xīzàng) is een geografisch gebied op het Tibetaans Hoogland, in 1950 trok het Chinese Volksbevrijdingsleger Tibet binnen, in 1959 begon de opstand tegen de Chinese bezetter.
Tibet wordt voornamelijk bewoond door de Tibetanen, een van de 56 officiële etnische groepen van de Volksrepubliek China. De Tibetanen zijn een volk met een eigen taal, het Tibetaans, en een eigen Tibetaanse cultuur. Tibetanen behoren voornamelijk tot twee religies: de bön en het Tibetaans boeddhisme. Na de Xinhairevolutie en de stichting van de Republiek China verklaarde Tibet zich in 1912 onafhankelijk van China. Het gebied van het de facto onafhankelijke Tibet was in geografisch opzicht vrijwel identiek aan het gebied van de huidige Tibetaanse Autonome Regio. Op 7 oktober 1950 trok het Volksbevrijdingsleger Tibet binnen. De Tibetaanse regering in ballingschap, het Amerikaans Congres, militaire analisten waaronder Jane’s Defence en een groot aantal niet-gouvernementele organisaties zien deze operatie als een invasie. De Chinese regering en de door China geïnstalleerde leiders in wat tegenwoordig door China wordt aangeduid als de Tibetaanse Autonome Regio karakteriseren de operatie als een “bevrijding” van Tibet van “imperialistische krachten” en “de re-integratie met het moederland”.
Na een tijdelijke vlucht naar het klooster Dungkhar in de Chumbi-vallei keerde de Dalai Lama terug naar Lhasa; inmiddels hadden zijn afgezanten in Peking het omvangrijke 17 puntenakkoord ondertekend. Het 17-puntenakkoord was niet van toepassing op het grootste deel van Kham. In 1953 lanceerde de communistische partij daar haar eerste vijfjarenplan. Het plan beoogde onder meer een radicale hervorming van de landbouwproductie. Agrarisch land zou moeten worden gecollectiviseerd met het doel de oude hiërarchie van landeigenaren en landloze boeren om te vormen naar coöperatieve vormen, de voorlopers van de latere communes. Dit soort maatregelen stuitte in Kham gelijk op weerstand. Al in 1955 was er sprake van gewapend verzet tegen de Chinezen. In 1957 ontstond de verzetsbeweging de Chushi Gangdruk (“Vier Rivieren, Zes Gebieden”), die vanaf dat jaar logistieke steun en wapenzendingen van de CIA ontving. Als gevolg van de gevechten ontstond een toenemende stroom vluchtelingen, die de rivier de Drichu overstaken naar Centraal-Tibet. Begin 1958 begon het Chinese leger een offensief tegen de opstandige Khampa’s. Door het geweld werden steeds grotere aantallen Khampa’s gedwongen hun toevlucht te zoeken in Centraal-Tibet. In begin 1959 waren er enkele tienduizenden vluchtelingen uit Kham in Lhasa en omgeving. Het straatbeeld in Lhasa en omgeving werd in belangrijke mate bepaald door gewapende Khampa-strijders.
Op 10 maart 1959 zou de Dalai Lama een voorstelling bijwonen op het hoofdkwartier van de Chinese militaire commandant in Lhasa. Een aantal functionarissen verspreidde op 9 maart het gerucht, dat tijdens of direct na de voorstelling de Dalai Lama door Chinese troepen naar Beijing ontvoerd zou worden. Dat gerucht bracht een grote volksmassa op de been, die zich verzamelde voor het Norbulingka, het paleis waar de Dalai Lama op dat moment verbleef. De massa, voor het grootste deel inwoners van Lhasa, trachtte op deze wijze de Dalai Lama te beschermen, door te verhinderen dat hij naar de voorstelling kon gaan. Dat vormde het begin van de opstand. In deze verwarring ontsnapte de Dalai Lama naar India, waar hij politiek asiel kreeg. Vanuit ballingschap in McLeod Ganj ondernam hij verschillende pogingen om de Verenigde Naties ertoe te bewegen Tibet weer onder Tibetaans bestuur te brengen. Resolutie 1353 kreeg in 1959 een meerderheid van de algemene vergadering, evenals Resolutie 1723 in 1961 en Resolutie 2079 in 1965. Niettemin leidde dit niet tot een verandering van de situatie in Tibet. In Tibet werd het Chinese militaire apparaat in korte tijd uitgebouwd tot 160.000 manschappen. De tiende pänchen lama, Chökyi Gyaltsen werd na een kritische toespraak in 1962 in een heropvoedingsprogramma ondergebracht, die in 1977 werd omgezet naar een huisarrest in Peking, waaruit hij in 1982 werd vrijgelaten.
In de periode na 1959 werd de nog bestaande sociale ordening van Tibet geheel gewijzigd en getracht die in overeenstemming te brengen met het communistisch systeem. Deze maatregelen waren met name desastreus voor de Tibetaanse kloosters. In 1962 was het aantal functionerende kloosters teruggebracht van ongeveer 2700 in 1959 tot ongeveer 75. In 1959 waren er ongeveer 115.000 monniken. In 1962 slechts 5000. De ontmanteling van het monastieke systeem begon ruim voor de aanvang van de Culturele Revolutie. Die ontmanteling was de belangrijkste sociale en politieke gebeurtenis in Tibet sinds de monastieke herleving van het boeddhisme in de elfde eeuw. Het creëerde ook een gevoel bij veel Tibetanen dat veel van wat zij als de kern van hun identiteit zagen aangevallen werd.
Links:
Tibetan Centre for Human Rights and Democracy
China: Tibetan Monk Dies from Beating in Custody
De Tibetaanse volksopstand van 10 maart 1959; wat gebeurde er die dag?